Peutelen

We worden wakker in een dun blauw licht. De slaapkamer heeft aan drie kanten ramen, dus als je de rolgordijnen omhoog doet lig je midden in de natuur. De eendjes kwaken in het slootje, verderop dendert de metro langs.
Wat is handig om allemaal mee te nemen naar een tuinhuisje, als artist in residence? Schrijf- en tekenspullen natuurlijk, een stapeltje boeken, een redelijk opgeruimd gemoed. Wat niet per se handig is om mee te nemen is een eigenwijs jongetje van vier. “Pahaaap…!”
We hebben al een paar keer flinke ruzie gehad. De schapenvacht ligt niet lekker in z’n stoel. Waarom dat ene autootje niet mee is. Hij hoef geen sokken aan, hij heeft het niet koud.
Gelukkig is ie de rest van de tijd heel lief. “Kijk pap, die eenden staan daar lekker te peutelen.” “Wat is dat, peutelen?” Hij haalt zijn schouders op: “Gewoon een beetje lekker te staan staan.” Een eendenpaar is achter het huisje uit de sloot geklommen en staat bij de keukendeur te… ja, te peutelen dus.
Goed idee. We scharrelen wat door de tuin, ik zie de overburen in kamerjassen in hun huisje yahtzeeën. Het is zondag, we zijn met z’n allen al weken aan onze huizen gekluisterd, er is tijd genoeg.
We wandelen een rondje over het park. Ik blader door de krant, teken een vogel (‘Hoor je dat?’) en ruim wat spullen op. Mijn tas met kleding leg ik achter de schuifdeurtjes onder het bed. Ik vind twee walnoten waar een gat in is geknaagd. Heeft hier een eekhoorntje in quarantaine de winter doorgebracht?
Het is zondag, een heerlijke lentedag, vanavond breng ik mijn zoon weer naar zijn moeder en morgen ga ik echt aan het werk. Vandaag nog even lekker peutelen. Zie me hier dan zitten, Veertien dagen in de Wolkerstuin