Space Cowboy

Als ik met een iets te klein handdoekje om mijn middel uit de douche kom staat de loodgieter midden in de kamer. “Sorry, ik ben een beetje vroeg. Ik kom de kachel repareren.”
“Ja, ik zal me aankleden,” zeg ik overbodig. Daarna maak ik koffie voor hem.
De loodgieter gaat heel systematisch te werk, een voor een sluit hij de oorzaken van het defect uit en houdt mij daarvan, per oorzaak, op de hoogte. Uiteindelijk kan het alleen nog de interne thermostaat van de kachel zijn, of het ventiel bij de gasfles. Het wordt dat laatste.
Als de man weg is kan ik aan het werk. De werktafel (de werktafel van Jan Wolkers!) heb ik volgelegd met stapeltjes en ik heb een overzichtelijke dit-wil-ik-doen-lijst gemaakt. Ik wil natuurlijk veel te veel en meestal gebeurt er dan niets.
Eerst maar een Dagvogel dan. Een grappig dun beest dat iets weg heeft van Gonzo uit The Muppet Show. Deze vogel heeft iets sulligs en probeert toch stoer te kijken. Ik schrijf er de eerste regels uit The Joker van de Steve Miller Band bij: ‘Some call me the Space Cowboy, some call me the Gangster of Love.’
Binnen lukt er verder niks, dus ik sleep een stoel uit het schuurtje en vind een oud tuintafeltje. Zou Wolkers daar ook nog aan gewerkt hebben? Ik slijp mijn potlood. Het verkeer dat in de verte over de snelweg zoeft vergeleek Wolkers met het ruisen van de zee, en verdomd: dat werkt. Ik mis alleen de meeuwen.
Er steekt een aangenaam zeebriesje op. Ik maak nog een koffie voor mezelf. Als ik weer aan de tuintafel zit hoor ik vanuit de tuin van de buren iemand op me afsluipen. Ik kijk voorzichtig achterom. Niets. De bamboe veegt over het houten hekje en lacht naar me: niks aan de hand. Ik moet denken aan kunstenaar Tim Knowles die zijn schilderijen en tekeneningen laat maken door bomen en struiken; hij zet een doek met een ezel bij een tak waar hij zijn kwast of potlood aan vast heeft geknoopt. De wind doet de rest.
Zie me hier dan zitten, Veertien dagen in de Wolkerstuin