Onderweg

Het regent. Jammer genoeg niet zo hard dat je het op het dak van het huisje hoort tikken. De bomen wuiven elkaar de hele dag al druilerig uit. Da-haag. Waar ga jij heen? Nergens? O, ook leuk. Druppels druipen traag van de zwarte balken van de pergola. De snelweg ruist natter dan anders.
Ik heb op mijn telefoon naar die snelweg zitten kijken; ik zie dat het de weg is die vanaf de Utrechtsebrug de stad uit gaat, en hier in de hoek van Amstelglorie kruist met de Ringweg-Zuid. Ik zie de gele krullen in het beige-grijs op mijn scherm, ik zie het maar ik kan me niet voorstellen hoe het is om daar te rijden. Vanaf het park is zelfs te zien dat er een benzinestation staat, een Esso. Ik ben er ongetwijfeld vaak geweest, maar ik kan het me hier vanuit de tuin niet voor de geest halen.
Genoeg nu. Ik pak de fiets uit het schuurtje, fiets naar de parkeerplaats, stap in de auto en rij vanaf Amstelglorie over de Utrechtsebrug de stad in. In de Rijnstraat keer ik en ga terug over de brug, nu de stad uit, het bewuste stukje A2 op. Er begint iets te dagen, daar is de Esso al, ik stop. Vanaf het tankstation kijk ik het park in. Het is de omgekeerde wereld. Het klopt niet. Ik hoor daar te zijn, niet op dit verlaten stukje asfalt waar alles naar benzine en koffie ruikt. Terug naar mijn tuin dus.
Vriend David belt, Het Parool wil graag een eenmalige pagina aan ‘Toen we daar zo zaten’ wijden, de rubriek die we vorig jaar - met zijn tekeningen en mijn teksten - wekelijks voor de krant maakten. Of ik een introotje wil schrijven. Ik typ een tekstje, lees het en zeg hardop tegen mezelf dat ik echt heel goed ben. Daarna mail ik het aan David. Hij vindt ook dat ik echt heel goed ben.
Dan ploeter ik verder in de gedichten die ik aan het schrijven ben.
We zijn er nog lang niet. En als we er ooit komen, zijn we waarschijnlijk vergeten hoe het voelde op de plek die we verlieten. Zo blijven we onderweg. En zolang we ons dat blijven realiseren is dat helemaal niet erg. Zie me hier dan zitten, Veertien dagen in de Wolkerstuin