Kwijt

De tulpen zijn uitgebloeid, mijn databundel is op, het beddengoed moet nodig verschoond, de prullenbak bij de werktafel zit vol. Het is de laatste dag van de maand. Het wordt langzaam tijd om naar huis te gaan. Ik krijg een mailtje over mijn vertrek, hoe het met de sleutel moet (in het schuurtje).
Ik ruim vast wat spullen op, haal nieuwe gasflessen, schrijf zoals beloofd een tekstje voor de nieuwsbrief van Amstelglorie en een stuk in het rode gastenboek. Ik lees de - vaak tamelijk onleesbare - handschriften van illustere voorgangers. Rob van Essen heeft hier in 2018 een belangrijk deel van ‘De goede zoon’ geschreven. In het gastenboek geeft hij een goede tip om bedelende eenden kwijt te raken, je moet bij de achterdeur tegen ze zeggen: “Die woont hier niet meer! Die is weg!!”
Dat is nu niet nodig. De eenden raken zichzelf kwijt. Het paartje dat hier op dag 2 stond te peutelen, voer later langs met tien kleintjes, negen bruine en een gele, de schattigste. In de dagen daarna telde ik steeds een kleintje minder. Negen, acht… Op een nacht werd ik wakker van wild gekwaak, paniek, in doodsnood haast, het klonk alsof ze werden aangevallen door een roofdier. Eergisteren zag ik er nog zes, de gele was er gelukkig ook nog steeds bij.
Voor de laatste keer doe ik een paar boodschappen in de Rijnstraat. Het begint zachtjes te regenen. Op de Utrechtsebrug loopt iemand die ik vaag herken. Als ik terug kom bij mijn eiland staat de reiger bij de brug. Ik geef hem het geheime wachtwoord. Dan zie ik het eendenkoppel onder de brug door dobberen. Ze hebben vier kleintjes, de gele is verdwenen.
Zie me hier dan zitten, Veertien dagen in de Wolkerstuin